Kenmerken


De meest voorkomende kenmerken zijn:

Beperkingen in de interactie
Mensen met autisme hebben problemen in de omgang met andere mensen. De manier waarop ze contact maken is vaak opvallend en ze slagen er vaak niet in om vriendschapsrelaties aan te gaan en te onderhouden. Ze voelen andere mensen niet goed aan en houden ook minder rekening met anderen. Verder valt bij voornamelijk kinderen op dat ze moeite hebben met het maken van oogcontact. In extreme gevallen kijken ze langs je heen. Ook het lachen als reactie op de lach van een ander, lijkt zich minder te ontwikkelen.

Beperkingen in de communicatie
De taalontwikkeling en de manier van communiceren verlopen vaak afwijkend. Een voorbeeld hiervan is dat de ontwikkeling van gesproken taal zich vertraagd of verstoord ontwikkelt. Voor mensen met autisme is het vaak moeilijk om gesprekken gaande te houden. Ze praten eerder tegen iemand dan met iemand. Zo praten ze bijvoorbeeld vaak over eigen interesses, zonder na te gaan of de ander daar ook in geïnteresseerd is of zelfs op de hoogte is van dat onderwerp. In het taalgebruik kunnen eigenaardigheden zitten, zoals het regelmatig herhalen van bepaalde woorden, opvallende klemtonen of juist eentonig praten. Voornaamwoorden, zoals ik en jij, worden door sommigen omgekeerd gebruikt.

Ook het spel van kinderen met autisme is vaak anders. Er worden geen of minder ´doen alsof´ en nadoen spelletjes gedaan. Het imiteren van gedrag van anderen is vaak moeilijk. Het spel blijft vaak concreet, zoals het stapelen, ordenen of laten bewegen van speelgoed. Soms is er juist sprake van teveel fantasie, waardoor ze het moeilijk vinden om het onderscheid te blijven maken tussen fantasie en werkelijkheid.

Zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten
Kinderen en volwassenen blijven vaak vasthouden aan routines en gewoontes. Daarnaast kan er sprake zijn van beperkte interesses en/of preoccupaties. Een preoccupatie is een overmatige gerichtheid op een bepaald onderwerp of (deel van) een voorwerp. Voorbeelden hiervan zijn het steeds draaien aan wieltjes van een auto of het langdurig praten over computers of treinen.

Wanneer routines verstoord raken, kan dat met forse moeilijkheden gepaard gaan, zoals boze buien of paniekaanvallen. Verder kunnen er bijzondere bewegingen voorkomen, zoals wiegen, fladderen met de armen of het maken van draaiende bewegingen met de handen of vingers.

Daarnaast zien we dat mensen met autisme zich houterig kunnen bewegen, een andere zintuigbeleving kunnen hebben (bijvoorbeeld overgevoelig of juist helemaal niet gevoelig zijn voor pijn, koude en warmte) en meer gebruik maken van nabijheidzintuigen (zoals het likken, ruiken en aanraken van voorwerpen).

Deze kenmerken worden meestal zichtbaar voor het derde levensjaar. Gedurende de levensloop veranderen de problemen en komen een aantal van de kenmerken minder op de voorgrond te staan. De problemen met de sociale interactie blijven meestal het opvallendst, ook bij volwassenen.

Mensen met autisme kunnen zintuiglijke informatie die binnenkomt in de hersenen (door horen, zien, ruiken etc.) moeilijk ordenen. Het lukt niet om er een betekenisvol geheel van te maken. De wereld bestaat dan uit losse fragmenten, waartussen weinig of verkeerde verbanden worden gelegd. Het leven wordt hierdoor onoverzichtelijk en chaotisch, waarop mensen reageren met het zogenaamde ‘autistische gedrag’.